Summary
Dutch to German: more detail...
- aangaan:
-
Wiktionary:
- aangaan → angehen, betreffen
- aangaan → einen Vertrag schließen, abschließen, schauen, anschauen, ansehen, betrachten, anblicken, zuschauen, zusehen, erkennen
Dutch
Detailed Translations for aangaan from Dutch to German
aangaan:
-
aangaan (betreffen; raken)
-
aangaan (betreffen; slaan op)
-
aangaan (belang inboezemen; zorg inboezemen)
-
aangaan (aanknopen)
-
aangaan (ondernemen)
Conjugations for aangaan:
o.t.t.
- ga aan
- gaat aan
- gaat aan
- gaan aan
- gaan aan
- gaan aan
o.v.t.
- ging aan
- ging aan
- ging aan
- gingen aan
- gingen aan
- gingen aan
v.t.t.
- ben aangegaan
- bent aangegaan
- is aangegaan
- zijn aangegaan
- zijn aangegaan
- zijn aangegaan
v.v.t.
- was aangegaan
- was aangegaan
- was aangegaan
- waren aangegaan
- waren aangegaan
- waren aangegaan
o.t.t.t.
- zal aangaan
- zult aangaan
- zal aangaan
- zullen aangaan
- zullen aangaan
- zullen aangaan
o.v.t.t.
- zou aangaan
- zou aangaan
- zou aangaan
- zouden aangaan
- zouden aangaan
- zouden aangaan
diversen
- ga aan!
- gaat aan!
- aangegaan
- aangaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aangaan:
Wiktionary Translations for aangaan:
aangaan
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aangaan | → einen Vertrag schließen; abschließen | ↔ contracter — conclure un contrat. |
• aangaan | → schauen; anschauen; ansehen; betrachten; anblicken; zuschauen; zusehen; erkennen | ↔ regarder — voir, observer |