Dutch
Detailed Translations for aanbouw from Dutch to German
aanbouw:
-
de aanbouw (uitbouw)
Translation Matrix for aanbouw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Anbau | aanbouw; uitbouw | aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; beplanting; cultuur; erker; fok; fokkerij; glazen uitbouw; kweek; kweken; planten; poten; reproductie; teelt; telen; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting |
Ausbau | aanbouw; uitbouw | erker; glazen uitbouw |
Erweiterung | aanbouw; uitbouw | aanhangsel; aanvulling; addendum; appendix; bestandsextensie; bijvoegsel; expansie; expulsie; extensie; gebied; groei; het groter worden; supplement; suppletie; toename; toevoeging; toevoegsel; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; verbreding; vergroting; verwijding; wijd worden |
Vergrößerung | aanbouw; uitbouw | aanvulling; expansie; expulsie; groei; het groter worden; toename; uitbreiding; uitvergroting; uitzetten; uitzetting; vergroting; wijd worden |
Vorbau | aanbouw; uitbouw |
aanbouwen:
Conjugations for aanbouwen:
o.t.t.
- bouw aan
- bouwt aan
- bouwt aan
- bouwen aan
- bouwen aan
- bouwen aan
o.v.t.
- bouwde aan
- bouwde aan
- bouwde aan
- bouwden aan
- bouwden aan
- bouwden aan
v.t.t.
- heb aangebouwd
- hebt aangebouwd
- heeft aangebouwd
- hebben aangebouwd
- hebben aangebouwd
- hebben aangebouwd
v.v.t.
- had aangebouwd
- had aangebouwd
- had aangebouwd
- hadden aangebouwd
- hadden aangebouwd
- hadden aangebouwd
o.t.t.t.
- zal aanbouwen
- zult aanbouwen
- zal aanbouwen
- zullen aanbouwen
- zullen aanbouwen
- zullen aanbouwen
o.v.t.t.
- zou aanbouwen
- zou aanbouwen
- zou aanbouwen
- zouden aanbouwen
- zouden aanbouwen
- zouden aanbouwen
diversen
- bouw aan!
- bouwt aan!
- aangebouwd
- aanbouwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze