Spanish

Detailed Translations for rechazar from Spanish to Dutch

rechazar:

rechazar verb

  1. rechazar (despedir; rehusar; negar; )
    afwijzen; weigeren
    • afwijzen verb (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • weigeren verb (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)
  2. rechazar (abstenerse)
    abstineren; onthouden; afwijzen; afwimpelen; bedanken; afslaan
    • abstineren verb (abstineer, abstineert, abstineerde, abstineerden, geabstineerd)
    • onthouden verb (onthoud, onthoudt, onthield, onthielden, onthouden)
    • afwijzen verb (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • afwimpelen verb (wimpel af, wimpelt af, wimpelde af, wimpelden af, afgewimpeld)
    • bedanken verb (bedank, bedankt, bedankte, bedankten, bedankt)
    • afslaan verb (sla af, slaat af, sloeg af, sloegen af, afgeslagen)
  3. rechazar (remitir; devolver; restituir)
    teruggooien; terugwerpen
    • teruggooien verb (gooi terug, gooit terug, gooide terug, gooiden terug, teruggegooid)
    • terugwerpen verb (werp terug, werpt terug, wierp terug, wierpen terug, teruggeworpen)
  4. rechazar (declinar)
    wegsturen; afwimpelen; afschepen
    • wegsturen verb (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • afwimpelen verb (wimpel af, wimpelt af, wimpelde af, wimpelden af, afgewimpeld)
    • afschepen verb (scheep af, scheept af, scheepte af, scheepten af, afgescheept)
  5. rechazar (declarar incompetente)
    afkeuren; ongeschikt verklaren
  6. rechazar (enviar; mandar; despedir; )
    verzenden; sturen; opsturen; toezenden; posten; wegzenden; wegsturen
    • verzenden verb (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • sturen verb (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)
    • opsturen verb (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden verb (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • posten verb (post, postte, postten, gepost)
    • wegzenden verb (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • wegsturen verb (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
  7. rechazar (negarse; plantarse)
    weigeren; vertikken; declineren
    • weigeren verb (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)
    • vertikken verb
    • declineren verb (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
  8. rechazar (repeler; desconocer; declinar; )
    afwijzen; verwerpen; afkeuren; afstemmen
    • afwijzen verb (wijs af, wijst af, wees af, wezen af, afgewezen)
    • verwerpen verb (verwerp, verwerpt, verwierp, verwierpen, verworpen)
    • afkeuren verb (keur af, keurt af, keurde af, keurden af, afgekeurd)
    • afstemmen verb (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
  9. rechazar (correr; repeler)
    wegduwen; wegdrukken; wegschuiven; wegdringen
    • wegduwen verb (duw weg, duwt weg, duwde weg, duwden weg, weggeduwd)
    • wegdrukken verb (druk weg, drukt weg, drukte weg, drukten weg, weggedrukt)
    • wegschuiven verb (schuif weg, schuift weg, schoof weg, schoven weg, weggeschoven)
    • wegdringen verb (dring weg, dringt weg, drong weg, drongen weg, weggedrongen)
  10. rechazar (mantener apartado; parar; no admitir; mantener a distancia)
    weghouden
    • weghouden verb (houd weg, houdt weg, hield weg, hielden weg, weggehouden)
  11. rechazar (reservar; dejar de lado; contener; )
    reserveren; behouden; opzijleggen; achterhouden; terughouden
    • reserveren verb (reserveer, reserveert, reserveerde, reserveerden, gereserveerd)
    • behouden verb (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
    • opzijleggen verb (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • achterhouden verb (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • terughouden verb (houd terug, houdt terug, hield terug, hielden terug, teruggehouden)
  12. rechazar (expulsar)
    uitwerpen
    • uitwerpen verb (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)
  13. rechazar
    weigeren
    • weigeren verb (weiger, weigert, weigerde, weigerden, geweigerd)

Conjugations for rechazar:

presente
  1. rechazo
  2. rechazas
  3. rechaza
  4. rechazamos
  5. rechazáis
  6. rechazan
imperfecto
  1. rechazaba
  2. rechazabas
  3. rechazaba
  4. rechazábamos
  5. rechazabais
  6. rechazaban
indefinido
  1. rechacé
  2. rechazaste
  3. rechazó
  4. rechazamos
  5. rechazasteis
  6. rechazaron
fut. de ind.
  1. rechazaré
  2. rechazarás
  3. rechazará
  4. rechazaremos
  5. rechazaréis
  6. rechazarán
condic.
  1. rechazaría
  2. rechazarías
  3. rechazaría
  4. rechazaríamos
  5. rechazaríais
  6. rechazarían
pres. de subj.
  1. que rechace
  2. que rechaces
  3. que rechace
  4. que rechacemos
  5. que rechacéis
  6. que rechacen
imp. de subj.
  1. que rechazara
  2. que rechazaras
  3. que rechazara
  4. que rechazáramos
  5. que rechazarais
  6. que rechazaran
miscelánea
  1. ¡rechaza!
  2. ¡rechazad!
  3. ¡no rechaces!
  4. ¡no rechacéis!
  5. rechazado
  6. rechazando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

rechazar [el ~] noun

  1. el rechazar (rehusar)
    weigeren; afslaan; afwijzen
  2. el rechazar
    afwimpelen
  3. el rechazar
    terugwijzen
  4. el rechazar (repeler)
    afbeuken

Translation Matrix for rechazar:

NounRelated TranslationsOther Translations
afbeuken rechazar; repeler
afkeuren desaprobar
afslaan rechazar; rehusar
afstemmen ajuste; atonar; igualación; poner a tono; reglaje; regulación; regular; sincronización; sintonizar
afwijzen rechazar; rehusar
afwimpelen rechazar
declineren cambio; declinación
onthouden abstinencia
posten echar al correo; expedición; remisión
sturen ruedas del timón; volantes
terugwijzen rechazar
verzenden expedición; remisión
wegschuiven descartar
wegsturen expedición; remisión
weigeren rechazar; rehusar
VerbRelated TranslationsOther Translations
abstineren abstenerse; rechazar abstenerse; ayunar; hacer huelga de hambre
achterhouden contener; dejar de lado; negar; no aceptar; poner aparte; rechazar; reservar; reservarse callar; contener; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; encubrir; escapar; esconder; evitar; guardar; guardarse de; huntar; mangar; mangar a; no mencionar; ocultar; pasar por alto; retener; robar; velar
afkeuren declarar incompetente; declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender desaprobar
afschepen declinar; rechazar
afslaan abstenerse; rechazar
afstemmen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender acondicionar; adaptar; adaptar a; ajustar; ajustar a; armonizar; conciliar; descartar; desestimar; encaminarse; enfocar; formar; hacer volver; instalar; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; regular; sincronizar; sintonizar; suspender
afwijzen abstenerse; anular; declinar; denegar; deponer; descartar; desconocer; despedir; enviar; negar; no aceptar; no aprobar; no dejar entrar; no funcionar; rebatir; rebotar; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender descartar; desestimar; encaminarse; formar; hacer volver; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; suspender
afwimpelen abstenerse; declinar; rechazar
bedanken abstenerse; rechazar agradecer; dar las gracias; rendir las gracias
behouden contener; dejar de lado; negar; no aceptar; poner aparte; rechazar; reservar; reservarse amparar; conservar; guardar; mantener; proteger
declineren negarse; plantarse; rechazar abreviar; ahorrar; bajar; cascar; conjugar; decaer; declinar; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; flectar la cabeza; hacer recortes; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; robar; vencer
ongeschikt verklaren declarar incompetente; rechazar
onthouden abstenerse; rechazar acordarse de; conmemorar; recordar; reservarse; retener
opsturen apartar; deponer; despedir; destituir; echar; echar al correo; emitir; enviar; excarcelar; expedir; expulsar; mandar; rechazar; remitir; retransmitir; soltar enviar; mandar; mandar a
opzijleggen contener; dejar de lado; negar; no aceptar; poner aparte; rechazar; reservar; reservarse
posten apartar; deponer; despedir; destituir; echar; echar al correo; emitir; enviar; excarcelar; expedir; expulsar; mandar; rechazar; remitir; retransmitir; soltar aparcar; colocar; colocarse; componer; destinar; echar al buzón; echar al correo; enviar; estacionar; estar echado; exponer; instalar; mandar; mandar a; meter; publicar; ubicar
reserveren contener; dejar de lado; negar; no aceptar; poner aparte; rechazar; reservar; reservarse dejar de lado; reservar un viaje; reservarse
sturen apartar; deponer; despedir; destituir; echar; echar al correo; emitir; enviar; excarcelar; expedir; expulsar; mandar; rechazar; remitir; retransmitir; soltar conducir; dirigir; estar al volante; llevar el timón
teruggooien devolver; rechazar; remitir; restituir
terughouden contener; dejar de lado; negar; no aceptar; poner aparte; rechazar; reservar; reservarse apartar de; mantener a distancia; mantener apartado; tener bajo control
terugwerpen devolver; rechazar; remitir; restituir
terugwijzen descartar; desestimar; encaminarse; formar; hacer volver; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; suspender
toezenden apartar; deponer; despedir; destituir; echar; echar al correo; emitir; enviar; excarcelar; expedir; expulsar; mandar; rechazar; remitir; retransmitir; soltar enviar; mandar; mandar a
uitwerpen expulsar; rechazar arrojar; desembarazarse de; deshacerse de; echar; emitir; lanzar; verter
vertikken negarse; plantarse; rechazar
verwerpen declinar; denegar; descartar; desconocer; negar; no aceptar; no aprobar; rebatir; rechazar; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; subastar; suspender descartar; desestimar; encaminarse; formar; hacer volver; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rechazar por votación; suspender
verzenden apartar; deponer; despedir; destituir; echar; echar al correo; emitir; enviar; excarcelar; expedir; expulsar; mandar; rechazar; remitir; retransmitir; soltar despachar; destituir; disolver; distribuir; echar; enviar; expulsar; mandar
wegdringen correr; rechazar; repeler
wegdrukken correr; rechazar; repeler
wegduwen correr; rechazar; repeler
weghouden mantener a distancia; mantener apartado; no admitir; parar; rechazar
wegschuiven correr; rechazar; repeler
wegsturen apartar; declinar; deponer; despedir; destituir; echar; echar al correo; emitir; enviar; excarcelar; expedir; expulsar; mandar; rechazar; remitir; retransmitir; soltar despachar; destituir; disolver; echar; enviar; expulsar; mandar
wegzenden apartar; deponer; despedir; destituir; echar; echar al correo; emitir; enviar; excarcelar; expedir; expulsar; mandar; rechazar; remitir; retransmitir; soltar despachar; destituir; disolver; echar; enviar; expulsar; mandar
weigeren anular; denegar; deponer; descartar; despedir; enviar; negar; negarse; no aceptar; no dejar entrar; no funcionar; plantarse; rebotar; rechazar; rehusar; suspender
ModifierRelated TranslationsOther Translations
verwerpen negativo; reacio; recalcitrante; rechazando

Synonyms for "rechazar":


Wiktionary Translations for rechazar:

rechazar
verb
  1. een voorstel verwerpen
  2. iets weigeren aan te nemen
  3. aanval afslaan
  4. een negatieve beslissing ergens over nemen
  5. weigeren aan te nemen
  6. in een rechtszaak een oordeel uitspreken
  7. afwijzen

Cross Translation:
FromToVia
rechazar ontzeggen; verwerpen abnegate — to reject, to deny
rechazar weigeren; afwijzen decline — refuse
rechazar verwerpen nix — to reject or cancel
rechazar verwerpen reject — refuse to accept
rechazar ontkennen repudiate — to reject the truth of, deny
rechazar afwijzen abweisen — eine Bitte, eine Anfrage ablehnen; einer Bitte oder Anfrage nicht nachkommen
rechazar afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken refuserrejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné.
rechazar braken; kotsen; overgeven; spugen; afkeuren; afwijzen; terugwijzen; vertikken; weigeren; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; terugdringen; verdringen; weren; ontzenuwen; weerleggen; afslaan; verwerpen; wraken; nee zeggen tegen; vergooien; weggooien; wegwerpen rejeter — Traductions à trier suivant le sens
rechazar afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; het oneens zijn; afstoten; verdringen; verduwen; wegdringen; wegduwen; wegstoten; uitdrijven; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.

Related Translations for rechazar