English

Detailed Translations for at from English to Dutch

at:

at adj

  1. at (upon; on; in; to; up)
    erop; bij; erbij
  2. at (in)
    in
  3. at (upon; to; on; )
    aan
  4. at (to)
  5. at (for; against)
    à

Translation Matrix for at:

NounRelated TranslationsOther Translations
bij bee; bumbling bee; honeybee
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
naar at; to annoying; awkward; bothersome; disagreeable; dismal; for; inconvenient; just like; like; miserable; naseaus; nasty; nauseous; rotten; sick; sickly; to; towards; unpleasant; unwelcome; wretched
AdverbRelated TranslationsOther Translations
erbij at; in; on; to; up; upon
erop at; in; on; to; up; upon
PrepositionRelated TranslationsOther Translations
te to
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
bij at
te at
ten huize van at; at the house of
ter at
OtherRelated TranslationsOther Translations
ten at; at the house of in; in the time of; on; on behalf of; on stage; to; to war
tot as far as; at; till; till at; to; towards; until
tot bij as far as; at; till; till at; to; towards; until
totdat as far as; at; till; till at; to; towards; until
via at
ModifierRelated TranslationsOther Translations
aan at; in; on; onto; to; up; upon
bij at; in; on; to; up; upon
ergens naartoe at; to
in at; in in
te in
à against; at; for

Synonyms for "at":


Related Definitions for "at":

  1. 100 at equal 1 kip in Laos1

Wiktionary Translations for at:

at
en-prep
  1. in or very near a particular place
  2. in the direction of
    • atop
  3. indicating time
    • atom

Cross Translation:
FromToVia
at apenstaartje Klammeraffe — (umgangssprachlich) für das At-Symbol @
at overweg komen; met verstehen — (reflexiv) ohne Streitigkeiten mit jemandem auskommen, eine gute persönliche Beziehung zu jemandem haben
at apenstaartje arobase — Caractère @
at aan; aangaande; betreffende; bij; met; over; van; in; jegens; om; op; te; tot; voor; binnen; per; naar; tegen enTraductions à trier suivant le sens

At:


Translation Matrix for At:

NounRelated TranslationsOther Translations
- astatine; atomic number 85

Related Definitions for "At":

  1. a highly unstable radioactive element (the heaviest of the halogen series); a decay product of uranium and thorium1

External Machine Translations:

Related Translations for at



Dutch

Detailed Translations for at from Dutch to English

at form of eten:

eten verb (eet, at, aten, gegeten)

  1. eten (bikken; naar binnen werken)
    to eat heartily; having a good feed; eat hungrily; to work inside
  2. eten (opeten)
    – iets als voedsel tot je nemen 2
    to eat; to eat up
    • eat verb (eats, ate, eating)
    • eat up verb (eats up, ate up, eating up)
  3. eten (nuttigen; consumeren; gebruiken; )
    – iets als voedsel tot je nemen 2
    to eat; to munch; to have dinner; to consume; grab a bite; to nibble; to dine; to have something to eat; to have a meal; to nybble
    • eat verb (eats, ate, eating)
    • munch verb (munches, munched, munching)
    • have dinner verb (has dinner, had dinner, having dinner)
    • consume verb (consumes, consumed, consuming)
    • nibble verb, American (nibbles, nibbled, nibbling)
    • dine verb (dines, dined, dining)
    • have something to eat verb (has something to eat, had something to eat, having something to eat)
    • have a meal verb (has a meal, had a meal, having a meal)
    • nybble verb, British
  4. eten (verorberen; consumeren; vreten; )
    to dispatch; to consume
    • dispatch verb (dispatches, dispatched, dispatching)
    • consume verb (consumes, consumed, consuming)

Conjugations for eten:

o.t.t.
  1. eet
  2. eet
  3. eet
  4. eten
  5. eten
  6. eten
o.v.t.
  1. at
  2. at
  3. at
  4. aten
  5. aten
  6. aten
v.t.t.
  1. heb gegeten
  2. hebt gegeten
  3. heeft gegeten
  4. hebben gegeten
  5. hebben gegeten
  6. hebben gegeten
v.v.t.
  1. had gegeten
  2. had gegeten
  3. had gegeten
  4. hadden gegeten
  5. hadden gegeten
  6. hadden gegeten
o.t.t.t.
  1. zal eten
  2. zult eten
  3. zal eten
  4. zullen eten
  5. zullen eten
  6. zullen eten
o.v.t.t.
  1. zou eten
  2. zou eten
  3. zou eten
  4. zouden eten
  5. zouden eten
  6. zouden eten
en verder
  1. is gegeten
  2. zijn gegeten
diversen
  1. eet!
  2. eet!
  3. gegeten
  4. etend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

eten [het ~] noun

  1. het eten (maaltijd; diner; maal)
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 2
    the meal; the course; the dish
  2. het eten (spijziging; voeding; voedsel; kost)
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 2
    the nutrition; the nourishment; the feeding; the food
  3. het eten (voeding; voedsel; spijs; eetwaren; proviand)
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 2
    the food

Translation Matrix for eten:

NounRelated TranslationsOther Translations
consume verbruiken
course diner; eten; maal; maaltijd baan; beloop; cursus; cursusprogramma; gerecht; handelwijze; koers; kursus; leergang; leerprogramma; les; lesprogramma; lesuur; manier; methode; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijsprogramma; parcours; procedure; richting; route; schotel; studie; trant; wijs; wijze
dish diner; eten; maal; maaltijd gerecht; ovenschaal; schaal; schaaltje; schotel; schoteltje
dispatch aflevering; leverantie; levering; missie; roeping; uitlevering; zending; zending met speciale opdracht
feeding eten; kost; spijziging; voeding; voedsel bikken; voederen; voedering; voedingswaarde hebben; voedzaamheid; voer geven; voeren; voering; vreten
food eetwaren; eten; kost; proviand; spijs; spijziging; voeding; voedsel consumpties; gerecht; leeftocht; levensmiddel; levensmiddelen; schotel; verteringen; voedingsmiddelen; voedsel
meal diner; eten; maal; maaltijd avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; bloem; diner; gemalen graan; griesmeel; meel
nourishment eten; kost; spijziging; voeding; voedsel voedering; voering
nutrition eten; kost; spijziging; voeding; voedsel voeding
- kost
VerbRelated TranslationsOther Translations
consume bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; doorjagen; drugs consumeren; gebruiken; laven; lenigen; lessen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; tegoed doen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; vreten
course voortvloeien uit
dine consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; schaften; souperen; tafelen; uitgebreid eten
dispatch bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen verzenden
eat consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; leegeten; lenigen; lessen; opeten; opvreten; schaften; souperen; tegoed doen; vreten
eat heartily bikken; eten; naar binnen werken smullen; smullen van
eat hungrily bikken; eten; naar binnen werken
eat up eten; opeten leegeten; opeten; opvreten; vreten
grab a bite consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
have a meal consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
have dinner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
have something to eat consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
having a good feed bikken; eten; naar binnen werken
munch consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knagen; knauwen; snoepen; spijzen
nibble consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; snoepen; spijzen; verslinden; verzwelgen
nybble consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; snoepen; spijzen; verslinden; verzwelgen
work inside bikken; eten; naar binnen werken
AdverbRelated TranslationsOther Translations
course verloop
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
dispatch verzending

Related Words for "eten":

  • etentje, etentjes, etentjes

Synonyms for "eten":


Related Definitions for "eten":

  1. wat je bij de maaltijd tot je neemt2
    • het eten is koud2
  2. iets als voedsel tot je nemen2
    • hij eet een appel2

Wiktionary Translations for eten:

eten
noun
  1. any substance consumed by living organisms to sustain life
  2. main meal of the day
verb
  1. consume
  2. to eat

Cross Translation:
FromToVia
eten food; nourishment; fare; aliment; meal nourriturealiment.
eten meal repas — Nourriture (sens général)

External Machine Translations: