Summary
German to Dutch: more detail...
-
setzen:
- leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten; gaan zitten; plaatsnemen; zich neerzetten; bouwen; construeren; verplaatsen; opschuiven; verzetten; plaats maken; zakken; kelderen; declineren; afnemen; achteruitgaan; minder worden; een zet doen; speculeren; met aandelen spelen; mobiliseren; onderuit halen; uitzakken; uitbuiken
-
Wiktionary:
- gesetzt → degelijk, deugdelijk, flink, gedegen, hecht, solide, vast
- setzen → zetten, zitten, neerzitten
- setzen → vergokken, wagen, zetten, plaatsen, leggen, doen, stellen, neerzetten, gaan zitten, aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, steken, stoppen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen, componeren, maken, scheppen, schrijven, samenstellen, kleding, poseren, zitten, situeren, stationeren, aanleggen, bouwen, construeren, fitten, installeren, aanmaken, bedrijven, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren
German
Detailed Translations for gesetzt from German to Dutch
setzen:
-
setzen (ablegen; legen; einstellen; hinstellen; stellen; aufstellen; installieren; unterbringen; anbringen; herstellen; abstellen; hinlegen; einräumen; beisetzen; stationieren; einordnen; einrücken; gruppieren; abstreifen; austreiben)
-
setzen (sich hinsetzen; Platz nehmen)
-
setzen (aufbauen; bauen; konstruieren; gründen; errichten; erbauen; aufrichten; begründen; aufrücken; steigen; aufstellen; wallen; starten; hissen; etablieren; aufführen; aufziehen)
-
setzen (rücken; versetzen; verschieben; umstellen; verlegen; verstellen; zusammenrücken; sichversetzen; verrücken; einrücken; aufrücken; zur Seite rücken)
-
setzen (abrutschen; senken; einsacken; durchfallen; fallen; sinken; sausen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren)
-
setzen (abbauen; vermindern; sinken; wegnehmen; verringern; schrumpfen; herabsetzen; fallen; reduzieren; nachlassen; abschwächen; sparen; kürzen; schwächen; schwinden; mindern; schmälern; zurückgehen; versiegen; verknappen; zusammengehen; fortnehmen; herabmindern)
declineren; afnemen; achteruitgaan; minder worden-
achteruitgaan verb (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
-
setzen
-
setzen (mit Aktien spielen; spekulieren; mutmaßen)
-
setzen (mobilisieren; einsetzen; anfangen; bieten; einlassen; einlegen; einführen; hantieren; mobilmachen)
-
setzen (unteraus legen; stecken; legen; vergeben; einstellen; abstellen; verlegen; stellen; schalten; aufstellen; ablegen; einräumen; fügen; brühen; betten; anbringen; einteilen; einordnen; einweisen; hinlegen; schlingen; hinstellen; unterbringen; installieren; laichen; einrücken; stationieren; gruppieren)
-
setzen (einsacken; einsinken; einpacken; vorfallen; auseinandergehen; prolabieren; ausbeuteln; sichsenken)
Conjugations for setzen:
Präsens
- setze
- setzt
- setzt
- setzen
- setzt
- setzen
Imperfekt
- setzte
- setztest
- setzte
- setzten
- setztet
- setzten
Perfekt
- habe gesetzt
- hast gesetzt
- hat gesetzt
- haben gesetzt
- habt gesetzt
- haben gesetzt
1. Konjunktiv [1]
- setze
- setzest
- setze
- setzen
- setzet
- setzen
2. Konjunktiv
- setzete
- setzetest
- setzete
- setzeten
- setzetet
- setzeten
Futur 1
- werde setzen
- wirst setzen
- wird setzen
- werden setzen
- werdet setzen
- werden setzen
1. Konjunktiv [2]
- würde setzen
- würdest setzen
- würde setzen
- würden setzen
- würdet setzen
- würden setzen
Diverses
- setz!
- setzt!
- setzen Sie!
- gesetzt
- setzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for setzen:
Synonyms for "setzen":
Wiktionary Translations for setzen:
setzen
Cross Translation:
verb
-
jemanden oder etwas in eine sitzende Position bringen
- setzen → zetten
-
Buchstaben, Zeichen, Wort, Spielkarten, Spielfiguren, Geldbetrag und dergleichen positionieren
- setzen → zetten
-
aus beweglichen Lettern eine Druckvorlage erstellen
- setzen → zetten
-
Spielsteine oder -figuren auf dem Brett positionieren
- setzen → zetten
-
in einem Spiel oder bei einer Wette seinen Einsatz machen
- setzen → zetten
-
(reflexiv) sich selbst in eine sitzende Position bringen
- setzen → zitten; neerzitten
Cross Translation:
Wiktionary Translations for gesetzt:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gesetzt | → degelijk; deugdelijk; flink; gedegen; hecht; solide; vast | ↔ solide — physique|fr Qui a de la consistance. |
External Machine Translations: