Summary
German to Dutch: more detail...
- gelangen:
-
Wiktionary:
- gelangen → arriveren, aankomen, bereiken, overkomen, doorkomen, klaarspelen, slagen, slagen voor, aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, voorkomen, voorvallen, aanbelanden, aanlanden, terechtkomen, halen, inslaan, raken, teisteren, treffen, behalen, inhalen, reiken tot
German
Detailed Translations for gelangen from German to Dutch
gelangen:
-
gelangen (anschwellen; werden; entstehen; steigen; entkeimen; sicherheben; wachsen; eintreten; schwellen; aufgehen; entspringen; erstehen)
Conjugations for gelangen:
Präsens
- gelange
- gelangst
- gelangt
- gelangen
- gelangt
- gelangen
Imperfekt
- gelangte
- gelangtest
- gelangte
- gelangten
- gelangtet
- gelangten
Perfekt
- bin gelangt
- bist gelangt
- ist gelangt
- sind gelangt
- seid gelangt
- sind gelangt
1. Konjunktiv [1]
- gelange
- gelangest
- gelange
- gelangen
- gelanget
- gelangen
2. Konjunktiv
- gelangete
- gelangetest
- gelangete
- gelangeten
- gelangetet
- gelangeten
Futur 1
- werde gelangen
- wirst gelangen
- wird gelangen
- werden gelangen
- werdet gelangen
- werden gelangen
1. Konjunktiv [2]
- würde gelangen
- würdest gelangen
- würde gelangen
- würden gelangen
- würdet gelangen
- würden gelangen
Diverses
- gelange!
- gelangt!
- gelangen Sie!
- gelangt
- gelangend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for gelangen:
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| oprijzen | anschwellen; aufgehen; eintreten; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; gelangen; schwellen; sicherheben; steigen; wachsen; werden | ansteigen; aufragen; aufsteigen; emporkommen; emporragen; emporsteigen; ersteigen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; steigen |
| rijzen | anschwellen; aufgehen; eintreten; entkeimen; entspringen; entstehen; erstehen; gelangen; schwellen; sicherheben; steigen; wachsen; werden | anschwellen; ansteigen; anwachsen; aufgehen; aufragen; aufstehen; aufsteigen; emporkommen; emporragen; emporsteigen; ersteigen; gehen; heraufkommen; heraufsteigen; hochsteigen; schwellen; sicher heben; steigen; treiben; zunehmen |
Wiktionary Translations for gelangen:
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • gelangen | → arriveren; aankomen; bereiken | ↔ arrive — to reach |
| • gelangen | → aankomen; arriveren; bereiken; overkomen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; voorkomen; voorvallen; aanbelanden; aanlanden; terechtkomen | ↔ arriver — parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur. |
| • gelangen | → halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot | ↔ parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général) |