Summary
German to Dutch: more detail...
- weggeben:
- Weggeben:
-
Wiktionary:
- weggeben → weggeven
- weggeben → bestellen, leveren, afleveren, toevoeren, in de steek laten, laten varen, verlaten, vergeven, weggeven, wegschenken, aanbrengen, aangeven, klikken, verklikken
German
Detailed Translations for weggeben from German to Dutch
weggeben:
Conjugations for weggeben:
Präsens
- gebe weg
- gibst weg
- gibt weg
- geben weg
- gebt weg
- geben weg
Imperfekt
- gab weg
- gabst weg
- gab weg
- gaben weg
- gabt weg
- gaben weg
Perfekt
- habe weggegeben
- hast weggegeben
- hat weggegeben
- haben weggegeben
- habt weggegeben
- haben weggegeben
1. Konjunktiv [1]
- gebe weg
- gebest weg
- gebe weg
- geben weg
- gebet weg
- geben weg
2. Konjunktiv
- gäbe weg
- gäbest weg
- gäbe weg
- gäben weg
- gäbet weg
- gäben weg
Futur 1
- werde weggeben
- wirst weggeben
- wird weggeben
- werden weggeben
- werdet weggeben
- werden weggeben
1. Konjunktiv [2]
- würde weggeben
- würdest weggeben
- würde weggeben
- würden weggeben
- würdet weggeben
- würden weggeben
Diverses
- geb weg!
- gebt weg!
- geben Sie weg!
- weggegeben
- weggebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for weggeben:
Wiktionary Translations for weggeben:
weggeben
Cross Translation:
verb
-
afstand nemen van iets door het aan iemand te geven
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• weggeben | → bestellen; leveren; afleveren; toevoeren; in de steek laten; laten varen; verlaten; vergeven; weggeven; wegschenken; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken | ↔ livrer — Traductions à trier suivant le sens |
Weggeben:
Translation Matrix for Weggeben:
Noun | Related Translations | Other Translations |
weggeven | Weggeben | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
weggeven | ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben |